Oplossingsgericht Coachen - The gap
- Garmt Zijlstra
- 5 sep
- 4 minuten om te lezen
De volgende stap is het onderzoeken van het verschil tussen de huidige situatie van de sporter en de situatie waar hij of zij uiteindelijk wil komen. Met de situatie wordt alles bedoeld wat te maken heeft met het presteren van de sporter. In deze methodiek wordt er op de hoofdvlakken gekeken naar techniek, tactiek, fysiek, mentaal en overige zaken.
De huidige situatie verschilt waarschijnlijk op veel vlakken enorm van de benchmark die de sporter heeft opgesteld. Het is van belang dat de sporter op de eerdergenoemde vlakken beoordeeld hoe ver hij of zij af staat van de benchmark, maar ook wat hij of zij al wel bezit. Het benoemen van hoe ver de sporter al gekomen is op de vlakken draagt bij aan het zelfvertrouwen en aan het vertrouwen van de sporter dat hij of zij zich kan ontwikkelen.
Naast dat de sporter moet zien wat hij al heeft bereikt, moet ook de ontwikkelpotentie geduid worden. Waar kan de sporter gemakkelijk stappen vooruitzetten, hoe groot zijn de verschillen maar ook; waar gaat de sporter mee beginnen?
Een uitgebreide beschrijving van ‘The Gap’ zorgt ervoor dat er overzicht ontstaat van wat de sporter nog moet doen. Het is vaak gemakkelijk om iets te zien wat er beter moet, het is moeilijker om zoveel mogelijk te zien. Het hebben van een uitgebreid overzicht, een doordachte analyse van de eigen situatie, zorgt ervoor de sporter met de coach kan prioriteren en keuzes kan maken. Het voorkomt dat de sporter het einddoel uit het oog verliest en kiest voor het eerste wat hij of zij kan verbeteren.
Schaalvragen
Wanneer de coach met de sporter aan de slag gaat met ‘The Gap,’ is het handig om gebruik te maken van schaalvragen. De schaalvraag geeft de sporter een beeld van wat hij al heeft bereikt op bepaalde onderdelen en hoe groot de afstand nog is naar hoe hij of zij wil dat het uiteindelijk is.
De sporter moet heel erg duidelijk kunnen aangeven waar de 1 voor staat op de schaal en waar de 10 voor staat. De sporter en de sporter weten dan tussen welke uitersten zij de beoordeling kunnen plaatsen.
Wanneer de sporter aangeeft waar hij of zij volgens zichzelf staat op de schaal kunnen de volgende vragen gebruikt worden om dit verder uit te diepen;
Wat maakt dat je op een “6” staat?
Hoe ben je van de “1” naar de “6” gekomen?
Hoe lang sta je al op een “6?”
Als je van een “6” naar een “6,5”zou stijgen op de schaal, wat je dan doen wat je nu nog niet doet?
Wat maakt dat je een “6” scoort en geen “5?”
Wat maakt dat je een “6” scoort en geen “7?”
Wat doe je eraan om te voorkomen dat je niet lager scoort dan een “6?”
Hoe groot schat je de kans in dat je op een dag een “10” scoort?
De schaalvraag geeft inzage in de positie waarvan de sporter vindt dat hij of zij zich in bevindt. Het geeft een beter beeld van de afstanden. Het bepalen van waar de sporter op dat moment staat, draagt bij aan het stappenplan. Veel sporters hebben de neiging om van een “6” in één keer naar de “10” te willen springen. De sporter dient te gaan inzien dat stapsgewijze progressie (dus van een “6” naar een “6,5”) uiteindelijk meer oplevert dan het direct proberen te maken van een reuzensprong.
Uitzonderingen
De sporter dient te gaan inzien dat de meeste kennis en skills zich al grotendeels in het systeem van de sporter bevinden. De sporter weet in de meeste gevallen al welk gedrag er uiteindelijk wordt gevraagd of hoe een techniek eruitziet wanneer hij erg goed wordt uitgevoerd.
Het is belangrijk dat de coach hetzelfde uitgangspunt hanteert, de coach wil de sporter laten inzien dat hij of zij de juiste gedraging, het juiste gevoel of gedachte, moet zien te vinden. Wanneer de sporter de gedraging, het gevoel of de gedachte vindt, dient hij dit alleen nog maar altijd en in elke situatie te gaan uitvoeren.
Om de sporter te helpen met het besef dat de meeste van de gevraagde gedragingen al bezeten worden door de sporter, kan de coach gebruik maken van het vragen naar uitzonderingen of situaties waarin het gevraagde gedrag al vertoond is. Vragen die daarbij kunnen helpen zijn bijvoorbeeld;
Heb je wel eens meegemaakt dat het al wel lukte?
Zijn er situaties geweest waarin je het gedrag dat je uiteindelijk graag wilt laten zien al wel hebt kunnen vertonen?
Heb je de techniek al wel eens uitgevoerd op een manier waarvan jij dacht; “Ja, dat is hem!”?
Het is erg interessant om te zien dat sporters, wanneer gevraagd naar situaties waarin ze het gedrag al hebben vertoond, in de meeste gevallen direct met voorbeelden komen. Het laat de sporter zien dat hij of zij erop kan vertrouwen dat hij of zij in staat is om het gedrag al te vertonen.
Het is als coach van groot belang om de uitzondering of de positieve ervaring verder uit te vragen. De coach wil de sporter laten inzien op welke manier hij is gekomen tot de uitzondering of de positieve ervaring. Vragen die daarbij kunnen helpen zijn;
Wat heb je destijds gedaan om dat gedrag uit te voeren?
Wie hebben je geholpen in die situatie?
Wat heeft je geholpen in die situatie?
Weet je nog wat voor gevoel het je opleverde op dat moment?
Toen je de techniek tot in perfectie uitvoerde, hoe voelde die herhaling, hoe voelde die techniek?
Wat heb je ervoor nodig om dat gedrag nu nog eens te herhalen?
Kan je verschillen opnoemen tussen het moment dat het heel erg goed ging, en hoe het op dit moment gaat?
Wat deed je toen anders?


