Oplossingsgericht coachen - Het proces
- Garmt Zijlstra
- 1 sep
- 10 minuten om te lezen
Kijkend naar het coaching proces worden er stappen doorlopen in een bepaalde volgorde. Binnen het proces kan er sprake zijn van het ‘schuiven’ in het proces. Daarmee wordt bedoeld; soms dient de coach met de sporter een stapje terug te zetten in het proces om vervolgens weer vooruit te komen. Daarnaast kunnen verschillende aan te leren vaardigheden in verschillende fases van het coaching proces zitten.
Coaching begint altijd met socialiseren. Je begint met het creëren van de juiste sfeer voor het gesprek. Op die manier zorgt de coach ervoor dat de sporter zoveel als mogelijk op zijn gemak is.
Vervolgens tracht de coach de klachten van de sporter om te zetten in het bespreken van doelen. De focus dient, nogmaals, niet te liggen op problemen, maar op oplossingen. De coach maakt de sporter duidelijk dat de aandacht niet moet liggen op de afwezigheid van problemen, maar vooral op de aanwezigheid van oplossingen.
Daarnaast gaat de coach met de sporter op zoek naar wat er echt belangrijk is voor de sporter en daarnaast ook wie belangrijke mensen zijn in de omgeving van de sporter. Deze stap zorgt ervoor dat duidelijk is wat het einddoel van de sporter is, wat er belangrijk is aan dat doel en wie de sporter in zijn omgeving heeft die voor steun of hulp kunnen zorgen in het proces naar het einddoel.
Wanneer bovenstaande is gedaan is het belangrijk dat het einddoel wordt uitgekristalliseerd. De sporter dient zijn doel zo duidelijk mogelijk te krijgen. Dat betekent dat hij goed moet gaan nadenken wat het behalen van het doel zou betekenen. Vragen die daarbij kunnen helpen zijn;
Stel dat je het doel al hebt bereikt….
Stel je eens voor dat je situatie er … uitziet
Als je het al had bereikt, wat zou je dan….
Hoe zou ik het aan je zien als je je doel had bereikt?
Hoe zouden andere sporters aan je merken dat je je doel had bereikt?
Wanneer het eindpunt helder is, dient de coach samen met de sporter een routebeschrijving te maken van de weg naar het doel. De coach laat de sporter zich voorstellen waar hij nu staat en wat het verschil is met het einddoel. Daarnaast gaat de sporter nadenken over de weg, en dus de tussenstappen, van het startpunt naar het einddoel. Die weg is nooit vlak, dus ook zal er besproken moeten worden hoe de sporter dient om te gaan met afwijkingen, oftewel hobbels in de weg.
Tools en Hulpmiddelen
In de vorige stukken is getracht uiteen te zetten wat oplossingsgericht coachen inhoudt in sportcoaching. De grondbeginselen zijn uitgelegd en er is een globaal beeld gegeven van een coachproces.
De volgende stap in de uitleg is het laten zien van verschillende technieken en hulpmiddelen die kunnen worden ingezet binnen een coachgesprek. Uiteraard zijn er meer technieken bekend en beschikbaar dan er benoemd zullen worden, toch komt de coach heel ver met de beschreven technieken. Neem ze niet letterlijk, net als voorgestelde vragen, maar wees creatief als coach.
Einddoel voor ogen
De coach en de sporter dienen te starten met het einddoel voor ogen. Ze moeten samen vaststellen waar de finishlijn ligt. Als de lijn van de finish steeds wordt verlegd kan dat zorgen voor doelloos rondzwerven zonder te weten waar men op dat moment staat en of te weten hoe ver het nog is tot de finish.
De doelen die worden vastgesteld moeten voldoen aan verschillende elementen. Het eerste wat belangrijk is, is dat er sprake is van de aanwezigheid van oplossingen en de afwezigheid van problemen. Sporters beginnen vaak over dingen waar ze tegenaan lopen, problemen of moeilijkheden. Het is van belang dat de coach dit om weet te buigen naar nieuwe oplossingen of gewenste gedragingen. Vragen die de coach kan gebruiken om in de goede richting te sturen;
Waaruit zou je kunnen opmaken dat je mij als coach niet meer nodig hebt in de situatie?
Waaraan zouden andere mensen om je heen kunnen zien dat het beter gaat?
Wat zou een eerste aanwijzing zijn voor jou dat het beter gaat?
Wanneer de coach zoveel mogelijk details over de oplossingen naar voren weet te halen zal de coach merken dat de sporter zelf met steeds meer veranderingen en oplossingen komt.
Vervolgens is het belangrijk voor zowel de coach als voor de sporter om zich te realiseren dat veranderingen in kleine stappen worden gerealiseerd. Zie het als een sneeuwbal die van een heuvel afrolt, hij begint klein (kleine verandering), krijgt vaart en wordt groter en groter (meer veranderingen).
Sporters willen graag snel veranderingen zien. Dat is ook logisch, ze proberen vaak al veel zelf te veranderen voordat ze om hulp vragen van de coach. Echter, als de coach en de sporter te snel groot willen veranderen, is de kans groot dat het om de verkeerde verandering gaat of om een verandering in de verkeerde richting. Een langzaam tempo brengt de sporter eerder bij zijn einddoel omdat de kans groter is dat er gekozen wordt voor de juiste veranderingen.
Naast dat de coach met de sporter dient te spreken over zijn of haar project en wat er in hem of haar omgaat is het ook belangrijk om de sociale context mee te nemen als we kijken naar het einddoel. De coach dient samen met de sporter te proberen om het einddoel ook in sociale termen te definiëren. Vragen die de coach kan gebruiken om de sociale context helder te krijgen;
Wat zou jouw coach anders doen als jij je einddoel hebt bereikt?
Stel dat je je einddoel bereikt, hoe zouden andere sporters om jou heen dat aan jou merken?
Stel dat je je einddoel bereikt, hoe zouden jouw vrienden daar dan op reageren?
Uiteraard moeten doelen haalbaar en meetbaar zijn. We moeten door de tijd heen leren waar de sporter toe in staat is, we doen dat door goed naar de sporter te luisteren en te observeren. Vragen om te controleren of het doel concreet en meetbaar genoeg is, zijn;
Hoe weet je dat je het kunt?
Hoe ziet je omgeving aan je dat je het kan?
Jezelf kennende, wat ga je precies doen om het einddoel te halen?
Met andere woorden, je dient met de sporter op zoek te gaan naar indicatoren die aangeven dat de sporter op de goede weg is. Die indicatoren moet je met de sporter blijven monitoren, zodat je doelgericht blijft werken met de sporter.
Schaalvragen
Alle informatie en alle gegevens die een sporter vooruit kunnen helpen kunnen in schaalvragen worden geformuleerd. Een voorbeeld van een schaalvraag is;
Op een schaal van 1 tot 10, waarbij de 1 voor … staat en de 10 voor het behalen van je doel, waar sta jij dan op die schaal?
Het is belangrijk om goed aan te geven aan de sporter waar de 1 en de 10 voor staan op de schaal. Eventueel kan de coach aan de sporter uitvragen wat een 10 is voor een bepaalde situatie. Wanneer de sporter aangeeft waar hij of zij volgens zichzelf staat op de schaal kunnen de volgende vragen gebruikt worden om dit verder uit te diepen;
Waaruit blijkt dat je op een “6” staat?
Hoe lang sta je al op een “6?”
Waaraan ziet je omgeving dat je op een “6” staat?
Als je “1” punt zou stijgen op de schaal, wat je dan doen wat je nu nog niet doet?
Wat doe je eraan om te voorkomen dat je niet lager scoort dan een “6?”
Hoe groot schat je de kans in dat je op een dag een “10” scoort?
De schaalvraag geeft inzage in de positie waarvan de sporter vindt dat hij of zij zich in bevindt. Het geeft een beter beeld van de afstanden. Er kan worden uitgevraagd hoe de sporter al op een 6 staat, maar er kan ook naar voren worden gekeken en naar wat er nodig is om van een 6 op een 7 te komen. Daarmee draagt het bij aan het werken in kleine stappen.
Uitzonderingen
Uitzonderingen zijn momenten waarop de problemen zouden hebben kunnen optreden maar dat niet deden. Wanneer er aandacht besteed wordt aan de uitzonderingssituaties, in plaats van aan situaties waarin een probleem zich voordoet, zal de sporter sneller veranderingen laten zien.
De coach dient de sporter altijd te vragen wanneer het probleem zich bijvoorbeeld minder ernstig voordeed. Dus wanneer lukte iets wel, wanneer was er wel sprake van vertrouwen of wanneer stelde de sporter zich wel open?
De sporter kan op die manier inzien dat de strategieën die hij of zij in die situaties gebruikte, te herhalen zijn zodat hij of zij er zelf voor kan zorgen dat hij of zij controle terugkrijgt.
Het gebruik van taal
Het voeren van goede gesprekken is eerder een ‘kunst’ dan ‘exacte wetenschap.’ Voor het voeren van gesprekken hebben we taalvaardigheden nodig en taalvaardigheden ontwikkelt men door ermee te oefenen. Eerder in dit stuk is al gezegd dat taal het belangrijkste hulpmiddel in coaching is. We zullen een aantal vaardigheden bespreken in het komende stuk.
Gebruik geen jargon
Probeer in gesprek met de sporter taal te kiezen die begrijpelijk is voor de sporter, sluit aan bij de belevingswereld. Het spreken tegen een sporter is niet hetzelfde als spreken tegen een collega coach. Het gebruik van te moeilijk taalgebruik kan ervoor zorgen dat de sporter zich geïntimideerd voelt, het schept afstand tussen de coach en de sporter.
De kracht van stilte
Veel coaches lijken te denken dat als de sporter stil is, dat er op het moment niet in de hersenen van de sporter gebeurt of dat hij of zij onverschillig is. In oplossingsgericht werken wordt ervan uit gegaan dat een coach tenminste een stilte van vijf seconden zou moeten kunnen verdragen zonder zich ongemakkelijk te voelen, voor een sporter kan diezelfde vijf seconden als erg lang aanvoelen. De coach moet de sporter de ruimte geven om na te denken, zeker als de vragen moeilijk zijn.
Kijkend naar bijvoorbeeld een schaalvraag, is het voor een sporter vaak erg moeilijk om een emotie om te zetten in een meetbaar cijfer. Het is echter van groot belang om de sporter de tijd te geven om dit te kunnen bedenken, het leert de sporter objectief te kijken naar zijn of haar situatie.
Het elegante alternatief
Veel sporters formuleren doelen als in de afwezigheid van een bepaald probleem en niet als in de aanwezigheid van een oplossing. Voorbeelden daarvan zijn;
Ik wil niet meer de te laat komen voor de training.
Ik wil minder vaak ongezond eten.
De coach kan na een uitspraak als bovenstaande termen gebruiken als;
In plaats van
Liever
Deze termen zorgen dan voor bijvoorbeeld vragen als deze;
Goed. Wat zou je liever willen dan te laat te komen?
Het is inderdaad niet goed om ongezond te eten. Wat zou je in plaats daarvan willen eten?
Op deze manier wordt de sporter ertoe gezet om te denken in gewenst gedrag en in oplossingen. Hij of zij kan zo zijn eigen probleem zelf omzetten in oplossingen.
“En”
Coaches hebben vaak de neiging het woord ‘maar’ te gebruiken. Het woord ‘maar’ kan impliceren dat je het niet eens bent met de sporter. Het woord maar trekt in twijfel of doet afbreuk aan wat de sporter zegt. Wanneer de coach iemand wil steunen in zijn of haar proces dient de coach het woord ‘maar’ te vermijden.
Probeer als coach eens vaker het woord ‘en’ te gebruiken. Het impliceert dat je accepteert wat de sporter inbracht in het gesprek. Voorbeelden van het gebruik van het woord ‘en’ zijn;
Ik snap dat je van alles hebt geprobeerd om op tijd te komen en ik vroeg me af welke strategie tot nu toe het beste heeft gewerkt?
Ik kan me goed voorstellen dat het lastig is om altijd de juiste keuzes te maken bij het kiezen van je eten, en wat zou je in plaats daarvan wel willen doen als je je eten kiest?
“Hoe” in plaats van “Waarom”
Veel coaches willen graag weten waarom iemand ‘domme’ dingen doet of waarom de sporter op een onjuiste manier nadenkt. De coach wil ervoor zorgen dat de sporter dezelfde fouten niet meer maakt, dat de fouten worden geëlimineerd.
De gedachte in bovenstaande is volkomen logisch, echter als problemen opgelost dienen te worden, impliceert het woord ‘waarom’ dat iemand een fout heeft gemaakt en daaraan schuldig is. Het dwingt iemand in een verdedigende positie.
Probeer als coach de ‘waarom’ vraag te vervangen door de ‘hoe’ vraag. Het blijft dan nog steeds belangrijk om de juiste toon aan te slaan wanneer de vraag gesteld wordt. Een voorbeeld hiervan is;
Waarom ben je steeds te laat?
Hoe komt het dat je te laat bent?
Waarom eet je ongezond?
Hoe komt het dat je ongezond eet?
Stel dat
Het woord ‘stel’ zorgt ervoor dat de sporter zijn verbeelding moet gebruiken bij het beantwoorden van de vraag waarin het woord voorkomt. Het stelt de coach en sporter in staat om over het probleem heen te stappen en zich te richten op oplossingen en veranderingen.
Voorzichtig taalgebruik
Wanneer je het oneens bent met de sporter kan het waardevol zijn om hem of haar daarvan op de hoogte te stellen zonder direct aan te vallen of te beledigen. De coach dient dan voorzichtig te zijn in zijn taalgebruik.
Ik vraag me af of het realistisch is om direct te zeggen dat je nooit meer te laat wilt zijn.
Het lijkt erop dat het heel eenvoudig is om vanaf nu nooit meer ongezond te eten, ken je iemand die dat al gelukt is? Heb je iemand al eens in een keer die omslag zien maken?
De coach is beter in staat om bovenstaande strategie te gebruiken als hij of zij niet zelf de behoefte heeft om slim gevonden te worden of bewonderd te worden. De coach is er beter in als hij of zij zijn of haar sporter op de eerste plaats zet.
Wat nog meer?
Het is als coach vaak mogelijk om na een eerste antwoord van de sporter te vragen;
En wat nog meer?
Wat zou er verder nog kunnen zijn?
De sporter komt dan vaak met meer details over hetzelfde onderwerp. De coach kan daarover zijn waardering uitspreken en eventueel daarna nogmaals vragen; “Wat nog meer?” Op deze wijze krijgt de coach vaak veel meer informatie los dan wanneer de coach tevreden is na het eerste antwoord.
Complimenten
Probeer als coach tijdens en aan het einde van een sessie te werken met complimenten. Probeer aan het einde van een sessie te herhalen wat er al goed gaat voor de sporter, wat hij of zij al goed doet. Daarnaast kan er nogmaals worden gesproken wanneer er uitzonderingen zijn geweest, waar het ‘probleem’ zich niet voordeed.
Er zijn verschillende manieren om te complimenteren;
Gebruik van waarderende uitingen
“Verbazingwekkend zeg!”
“Echt waar?”
Bevestigen hoe moeilijk iets is
“Ik weet zeker dat dat niet makkelijk moet zijn geweest.”
Nieuwsgierig zijn
“Hoe heb je dat gedaan?”
Probeer de sporter verder nog eens te vertellen waarom hij of zij bepaalde dingen moet blijven doen of moet gaan doen.


